knock knock

Oké dit word een heel complex verhaal en dan wil ik ook nog een positief einde, dus we gaan met sprongen heen en weer door de tijd. Het is 2006. Ik hobbelde door het leven met mijn eerste eigen levende standbeeld, de Huisvrouw. Omdat ik daar wat succesjes mee beleefde, zoals een rolletje in een sketch van Draadstaal, was er op een gegeven moment wat ruimte om een cursus van het een of ander te doen. Het werd een cursus clownerie. Omdat ik, naast beeld en dichter, eigenlijk ook clown ben. Ik had misschien de ambitie Cliniclown te worden, ik had in een ver verleden (ik was 15 of zo en zat op de Jeugdtheaterschool) een workshop clownerie gedaan bij een leraar die me mateloos intrigeerde, de beste acteurs zijn meestal clowns, Robin Williams, ik bedoel maar, dus ik dacht, why not? Dus ik deed eigenlijk nietsvermoedend die cursus en BAM! Mami werd geboren. Het voelde ècht alsof er iets ouds weer tot leven kwam in me, alsof ik uit de kast kwam, het voelde bijna als een soort geboorte of nee, alsof je jaren niet gescheten hebt en dan kan je opeens weer!  

 Mami is dus mijn clown. Ze is een versterking en een halvering en een verergering en een verlieving van wie ik ben. De kern van menig clownscursus is ruimte maken voor je spelende kind en als je dat in de vingers hebt: dan begint het feest. De jaren die volgden begon ik haar, door vervolgcursussen te doen, te ontdekken, te verdiepen en af en toe was er wel een schnabbeltje hier en daar, maar op den duur ook wat minder prettige ervaringen met organisaties van bepaalde instanties, dus de ‘act’ van Mami verdween uiteindelijk toch weer in de verkleedkist en Mami viel naar mate de jaren vorderden in slaap. Soms voelde ik haar nog wel even genoeglijk op een andere zij gaan liggen en af en toe liet ze een scheet of babbelde ze iets raars, maar echt veel kwam er niet uit. Ze bleef met gesloten ogen liggen. Soms met haar duim in haar mond, rustig ademend.

 We zijn nu tien jaar verder. Er is weer een levend beeld waarmee ik succesjes boek en ik ben weer zelfstandige. Weer schrijf ik intensief over wat ik doe. En sinds een tijdje had ik het idee dat er ook weer tijd zou komen voor Mami. Het leek alsof ze onrustiger werd. Toen ze tien jaar geleden alle ruimte kreeg overviel ze me soms. Dan dook ze opeens op en dan wist ik precies wat ik moest zeggen om een lastige situatie nog lastiger te maken of een ongemakkelijke situatie nog pijnlijker te laten zijn. En daar dan de slappe lach over te krijgen. Wat dan lucht blies door de moeilijkheid. Wat je kan hebben met een héle goede vriend, die je dan aankijkt en dan weet je precíes wat er aan de hand is en dat zo’n situatie zich dan helemaal de verkeerde (of juist de goeie) kant op katapulteert. Dat is rijkdom! En dat had ik dus in mijn eentje. Mijn toenmalige vriendje zág het zelfs aan me. Maar goed, voor jullie denken dat ik rijp ben voor een gesticht: de clown in mij werd wat onrustig de laatste tijd, maar dat nam ik voor kennisgeving aan. Verder niks.

 Tot ik een paar weken geleden op het lumineuze idee kwam om Ierse danslessen te gaan volgen. Vriendin M., die het trouwjasje van kerel gemaakt heeft, heeft een hele lieve vent. En die vent heeft twee prachtige dochters. (Vriendin M. heeft trouwens ook een hele lieve dochter die net geslaagd is, hoera!) En die twee van die vent geven Ierse dansles. En omdat ik een zittend beroep heb en ik om dat werk te mogen doen ook veel achter de pc zit, dacht ik, kom, ik ga Iers dansen. Lekker intensief springen op mijn lievelingsmuziek.  

 Dus ik had vrijdagavond mijn eerste proefles Ierse dans. Je voelt ‘em al aankomen. Iers dansen vergt een behoorlijk geslepen communicatie tussen het brein en de voeten. En daartussenin… ligt de buik. En wie ligt er in die buik? Mami. En die werd wakker. ‘Niet. Nu.’ Ik probeerde me krampachtig te concentreren op de fijne les, maar ik kreeg het basispasje niet onder de knie. Ik maakte een ongecontroleerd extra sprongetje, waardoor ik bij de eerste ademhaling al uit de maat danste. ‘Ssssssst…. Ga nog maar even lekker slapen goed?’ Maar voor mijn gevoel had ze die onheilspellende grijns al op haar gezicht. Dit was veel te leuk om te laten lopen. Ze strooide vlinders naar mijn brein en ik kon mijn lachen bijna niet meer inhouden. Mijn voeten kregen verkeerde signalen en ik wist niet meer wat links en rechts was. Ik besloot serieus te gaan kijken, want dat helpt als je je moet concentreren. Serieus kijken. Maar een van de twee juffen, die zelf net een theateropleiding had afgerond, zag iets gebeuren bij me. Ze herkende iets. Denk ik. Ze hielp me met de pasjes. Want we deden ook een groepsdans en dan moet moet moet moet je opletten. Maar dat basispasje en dat rare extra sprongetje! ‘Weg! Ksssst!’ Serieus kijken. Heel serieus. Heel. Serieus. Waar ik natuurlijk alleen maar de slappe lach van kreeg. Gelukkig duurde de les maar een uurtje en mocht ik toen weer naar buiten met deze nieuwe herontdekking. Perfect.

 En nou? Wat moet ik hier nu weer mee? Ik weet niet meer hoe ze eruit ziet, die clown. Is het überhaupt handig nu? Tijd om na te denken kreeg ik niet. Gister stond al heel vroeg een collega-beeld voor de deur om mij en Penny naar Domburg te brengen. We hadden een goed gesprek over clownerie (zij begon! echt! ik zweer het!) en ik vertelde van de Ierse dansles en ze begreep het volkomen en we reden natuurlijk verkeerd, maar we waren toch ruim op tijd, want zo zijn clowns dan ook wel weer. En natuurlijk stond de brug open, maar ja, ons deerde het niet. Twee clowns onderweg naar Domburg, die, oh ja, ook nog moesten beelden. Oké. Beelden. Ja oké. Nee prima. En elkaar vervolgens niet meer aan durven te kijken. Expres aan de andere kant van de zaal een tafeltje genomen om erger te voorkomen. We waren immers met ik geloof wel 25 beelden dus de focus was ècht vereist.

 Gister was geweldig. En zo geweldig als het was, zo kut was vandaag. Eigenlijk wist ik het al op de heenweg. Het werd te warm. Ik had uit voorzorg al de Bloemendame meegenomen, want voor Penny was het te warm. De organisatie was heel hartelijk en gastvrij, maar er was geen stromend water. En ik heb heus niet veel eisen als het gaat om omkleedplekken, maar stromend water…. Om mijn werk te doen hoef ik niet alleen maar een jurk aan te doen of een snor op te plakken, ik moet eerst bruin, dan zwart, dan groen, dan goud, dan weer groen op mijn gezicht, nek (voor en achter) en armen doen. Het zit in en achter mijn oren. Het zit overal, die schmink. Dus toen ik de omkleedplek zag, een schaftkeet met als enige luxe: elektriciteit, viel eigenlijk de grond een beetje onder mijn voeten weg. Want ik ging voor mezelf staan. Ik vroeg of er water was. Ja, de centrale tap in het midden van de kermis. Waar ook het publiek kwam. Ik kreeg ze niet uitgelegd waarom het niet handig is als ik daar, tussen de kindjes, mezelf zou uitkleden en de schmink van mijn gezocht zou halen. Er kwam natuurlijk zook kermispubliek op af. Niets tegen kermispubliek, maar tegen sommige doelgroepen mag je jezelf bij voorbaat beschermen. Maar ik kreeg het ze niet uitgelegd. Dus uiteindelijk heb ik me, na de tweede set, tussen twee mobiele pleewagens in, op mijn hurken zittend, afgeschminkt. En uitgekleed. En weer aangekleed. En mijn kraan was een Gardena hogedrukreiniger. Ik kan je vertellen: ik voelde me dat moment best ellendig. Maar…

 Wat wil nou? Toen ik aankwam waren twee kerels (die geboekt waren) hun act aan het voorbereiden. Ik zag het eerst niet, want ze zagen eruit als twee heren van de gemeentewerf, met kliko’s vol harken en rollen vuilniszakken, maar toen de ene helft van het duo zijn zonnebril afdeed was het alsof álle wolken wegtrokken. Dit raad je nooit. Dit is zo ongelooflijk fantastisch… het was de leraar bij wie ik een workshop clownerie volgde toen ik 15 was. Serieus. De grote, geweldige, tot ridder geslagen Billy Connely zou zeggen: Fuck off! Maar echt! En natuurlijk voelde ik hoe Mami grijnzend met haar handen achter haar hoofd achterover leunde. ‘Doe je nog wel eens iets met clownerie? Je zou een leuke clown zijn.’ Ik keek hem aan. De kermisgeluiden denderden over ons heen. Ik dacht… wat dacht ik eigenlijk? Ik dacht niks. Ik was alleen maar blij. Ik kreeg het hem niet uitgelegd.

janpier

 Twee clowns.

 

 

Valkenburg

Dit weblog hou ik bij om u, de lezer, te vertellen hoe het is om als beeld door het leven te gaan. Meestal betreffen mijn verhalen situaties met publiek, want daar gebeurt ook altijd het meeste mee. Het is het publiek dat mij beweegt, want in de basis doe ik niks, ik ben immers een beeld. Toch is dit verhaaltje meer een monologue intérieur. Want dat het niet altijd over rozen gaat moge duidelijk zijn. Er zijn zelfs ronduit zware dagen.

Vandaag zat Penny in Valkenburg, op de Nederlandse Kampioenschappen. En ze zat in de zon. En het was warm. Niet zomaar warm, het was 30 graden. Heet wil ik het niet noemen. Bij ‘heet’ had ik het recht in eigen handen moeten nemen en mijn sokkel moeten verplaatsen naar, heel lullig, de overkant van de straat waar schaduw was. Maar ik had besloten dat het niet ‘heet’ was, maar warm, dus ik besloot ook dat het maar te doen moest zijn. Vooral ook omdat dat plekje in de zon zo’n mooi achtergrondje had. De Geul stroomde immers achter me langs.

Maar ik zat niet zomaar in de zon, ik zat met mijn rug richting het noorden. Dat wil zeggen dat de zon recht in mijn gezicht scheen. De hele dag. En ik zat op de hoek van een plein, dus geen huizen voor me die de zonnestralen voor me opvingen. En terwijl ik het schrijf, mag je best weten, rollen de tranen over mijn wangen van boosheid. Ik had moeten verplaatsen. Ik had beter naar mijn lichaam moeten luisteren. Maar dit is wat er in zo’n situatie gebeurt:

Driehoekige ogen. Als ik in de zon zit, of de lucht is fel van kleur, krijg ik driehoekige ogen. Graag doe ik als dichter op dat moment een stapje naar Engeland en denk dan, triangular eyes, wat klinkt dat toch mooi. Iets voor een gedicht. Maar daar kan ik op dat moment niks mee, want ik tuur door driehoekige ogen (met de punt omhoog), het voorhoofd strak van het knijpen naar waar mijn publiek moet zijn. Publiek dat ik niet zie, want als ik ze aankijk, kijk ik recht in de zon. Maar wat ben ik als ik geen contact kan maken met mijn publiek? Dan ben ik niks.

Misschien komt het door de noodtoestand dat mijn lichaam dan over zichzelf afroept, maar op dat soort momenten gaan alle kranen open. Tranen stromen over mijn wangen. Niet van verdriet of blijdschap. Gewoon tranen om niks. Zweet, mèt schmink, stroomt over mijn voorhoofd en, ik ben heel blij met mijn wenkbrauwen, maar als zelfs de wenkbrauwen hun werk niet meer doen, kijk je dus door een zee van tranen en schmink naar de schimmen waarvan je hoort dat ze het over je hebben, dus ze moeten voor je staan, maar je hebt geen idee. Ik heb het merendeel van de dag geen idee gehad.

Met kranen bedoel ik niet alleen tranen, maar ook het snot gaat lopen. Dus: over je voorhoofd, uit je ogen èn uit je neus loopt niet, maar stroomt de ellende over je lippen, je kin, je hals, je pak in. Ik wist op een gegeven moment niet meer wat er over mijn buik liep. Zweet, tranen of snot. Geen idee. Het was teveel om op te halen. Met een zakdoekje wegdeppen gaat niet, want dan gaat de schmink eraan. Dus je moet helemaal van je sokkel af, naar je schminkplek lopen, voor mij in dit geval een brasserie met maar één toilet en een afgeladen vol terras. Dus dan sta je in de rij, met je bakje schmink en je ellende. En iedereen kijkt lachend naar je, want oh je doet je zo leuk en ondertussen denk je: op mijn pauzetijdenbordje staat dat ik op dit moment achter mijn bureau moet zitten, maar ik sta hier in de rij en niemand bedenkt zich om me voor te laten. En dan valt er dus een druppel snot van je neus en dan is er altijd (sorry ik ga even los nu) zo’n beroerde bejaarde die dan roept: ‘oeh kiek, ze het sjnot aan de neus’ en dan zo schrijnend hard begint te lachen en haar vriendin port om ook te kijken hoe leuk dat beeld daar staat weg te rotten van verdriet. Je zou zo’n bejaarde zak onfatsoen het liefst vol op de muil pakken op zo’n moment. Maar dat doe je niet, want je bent een leuk en lief levend standbeeld en je bent een en al begrip. Daarom laat je het liever lopen.

Daarom liet ik het liever lopen. Maar op het moment dat de jury kwam, veranderde de structuur van mijn snot. Mijn lichaam riep: STOP! STOP in hemelsnaam! Maar de jury was er. Ik speelde. Het kwam uit mijn tenen. Contact leggen, tegen de zon in. Ze kwamen niet eens naar me toe, deden niets in mijn bakje, ik kon ze niet aankijken, geen contact maken. Ik moest het hebben van wie er voor me stonden. In de zon. Niemand deed iets in mijn bakje op dat moment. Dus ik schoof lukraak een gedichtje door de brievenbus en het werd niet opgepikt. Door de tranen heen, verwoed snot ophalend, proberend dit zonder geluid te doen, wat niet lukte, want het snot werd plotseling dikker, zag ik het gedichtje nog eenzaam op de grond zeilen. ‘Ga weg,’ dacht ik tegen de jury. ‘Ga alsjeblieft weg, dan kan ik mijn neus afvegen.’ Het snot werd dikker. Ik hield mijn hand een beetje voor mijn neus. Maar ik had met kerel afgesproken dat, als ik mijn neus aanraakte, ik een slokje water wilde. Dus die kwam, terwijl de jury stond te kijken, gehaast door hun gezichtsveld heen met een flesje water. Ik knikte angstig nee, hij taaide weer af, maar begreep het niet. Hij zag de dikke massa niet die inmiddels over mijn lippen kroop. Dit was geen gewoon snot meer, dit was een dikke, witte slak. De jury verdween. Ik stond op, draaide me weg van het publiek. Ergens was er nog een kind dat een euro in mijn bakje deed, met een vader die ik kende, ik zag door mijn tranen heen zijn verschrikte gezicht, ik draaide me om.

Iemand drukte een zakdoek tegen mijn neus. Ik zag hoe mijn zorgvuldig aangebrachte schmink op het papier terecht kwam. Het deerde me niet. De jury was geweest, fuck it. Kerel trok de laatjes uit het bureau, verzamelde het kleingeld en begeleid door twee lieve mannen snelde ik naar de brasserie. Waar ik de gezellige bejaarden onder ogen moest komen. Maar ook dat deerde me niet. Weg daar. Weg uit de zon. Weg uit de warmte. Weg met het ellendige snot. Weg.

En nee, ik heb niet gewonnen. De winnaars hadden een kolossale act met veel geluid en ze speelden op een magistrale sokkel. Het zag er fantastisch uit! Groot en meeslepend. Nou en dat is Penny natuurlijk niet. Ik ben blij voor ze. Maar ik was nog blijer voor mezelf dat mijn naam niet viel en dat ik dus vrij rap daarna bij kerel in de auto mocht stappen en naar huis mocht gaan.

Nou klinkt het alsof het allemaal een doffe ellende is geweest, maar dat was het niet. Ik ben er het mens niet naar om lang boos te blijven op mezelf, al zal deze boosheid de komende dagen af en toe haar akelige kop opsteken. Ik ben er het mens niet naar wrok te koesteren om wat voor reden dan ook. Want er is altijd iets positiefs.

En het positieve was het publiek. Ik heb een vriendin die in Maastricht woont. Ik heb haar nog maar 2x gezien, maar op de een of andere manier voelt het alsof we elkaar al jaren kennen. Ze was er. En ze keek me aan alsof ze zag wat er van binnen gebeurde, maar dat ze er haar vinger niet op kon leggen. Ik zag dat ze me peilde terwijl ik naast haar zat en me groot hield. Ik kan haar niet vertellen hoe belangrijk het voor me was dat ze er was. Er was de vader van dat ene lieve kind, zelf ook beeld, de vader dus, en ik zag hem bezorgd kijken. Hij gaf me het gevoel dat hij mijn taal sprak, mij verstond. Zonder woorden. Er waren, later, in de grote zaal vol levende beelden, lieve collega’s die elkaar op de schouders klopten en water haalden voor elkaar. Er waren de lieve privéberichtjes. Er was het prachtige glooiende landschap van Valkenburg. Waar ik graag nog een keer naar terugkeer. Maar dan zonder Penny. En liever als het wat minder warm is.

En er was kerel die tevreden een sigaartje rookte terwijl hij de oude Volvo over de A2 liet vliegen. Naar huis. En zo meteen, als ik dit verhaaltje opgeslagen heb, is er een douche. En morgen is er weer een dag.

 

Reusel (2 van 3)

Zondag, eerste Pinksterdag, stond Reusel op het programma. Reusel is een plaatsje in Brabant, vlak aan de Belgische grens en het is nog best een eindje rijden vanaf hier. Maar als je voor het eerst begeleid wordt door iemand anders dan kerel, dan maakt die afstand niet zoveel uit, want dan heb je zóveel te bespreken dat de tijd vliegt. Helemaal als je begeleider voor die dag iemand is die Ans heet en een van je meest gewaardeerde collega’s van het Land van Ooit is. Kerel kon niet, maar dat was voor deze keer helemaal niet erg. Voor mijn gevoel waren we er binnen een Brabants kwartierke. En toen we eenmaal de wagen onder een boom geparkeerd hadden begon het avontuur. Waar kwamen we terecht?

We kwamen terecht in een schuur. Een schuur. En dan kijk je elkaar aan en dan schiet je in de lach, want Ans wist dat ik wel eens serieus een Dixi aangeboden heb gekregen als omkleedplek, dus mijn verlanglijstje qua omkleedplekken ís al niet heel lang en qua ruimte was het stukken beter dan Hilversum, maar… toch liet het te wensen over. Al was het maar vanwege het feit dat er continu gehaaste vrijwilligers in en uit liepen met dozen vol worstjes en hamburgers en flessen frisdrank en fusten bier die buiten door de bezoekers genuttigd werden. Maar ja, waar moest ik dan mijn spul uitladen? Mijn oog viel op de andere ingang van de schuur. Daarachter was een tuin met daarin een tuinstel onder een houten luifel. Ik keek Ans aan. Ans keek mij aan. Ik zag dat Ans mijn gedachten las. Je kan niet zomaar in iemands tuin gaan zitten schminken. Maar het zag er wel perfect uit. Daar zaten we uit de loop en ik had lekker alle ruimte en het was toch mooi weer, dus tja. Ik pakte de spullen op en liep de tuin in. Als het niet zou mogen hoorden we dat vanzelf. En het is niet dat ik echt helemaal uit hoef te kleden, want de legging met de benen van Penny en haar fijne onderkleding had ik ’s ochtends al aangetrokken. Je weet immers nooit waar je terecht komt.

Buiten was het heerlijk. Af en toe kwam er iemand voorbij gesjeesd, maar dat was steeds de eigenaar van de tuin niet. Blijkbaar was de eigenaar zo aardig geweest om zijn schuur (en dus ook de tuin) ter beschikking te stellen voor de vrijwilligers van het feest en nou ja, het beeld. Al schminkend en kletsend kwamen we erachter wat voor braderie het was. Van het geld dat die dag verdiend zou worden (dus o.a. de opbrengst van al die broodjes worst en hamburgers die ze stonden te bakken) zouden ze in februari de carnavalsprijzen bekostigen. Nou. Mooi toch of niet? Wat een wisselwerking!

De hele dag was prachtig. Ik had de perfecte plek op de hoek van een straat, in de loop, maar net uit de chaos van het horecaplein, waar iedereen heen en weer liep met handen vol bekers bier. En Ans kuierde daar tussendoor, van kraam naar kraam, tot het weer pauze was.

Het komt vaak voor dat, als ik mezelf heb aangeboden voor een markt of wat dan ook, dat de contactpersonen en gastheren en -dames in eerste instantie niet zo goed begrijpen wat je komt doen. Dat Penny in het professionele circuit meedraait zegt hun niet zoveel, want wie is Penny en wat is überhaupt het professionele circuit? Ik merk dan vaak dat het woord ‘gratis’ het meeste bereikt. Soms vinden ze het dan prima dat je je ook nog ergens om moet kleden, soms vinden ze dat dan weer heel erg lastig, want daar gaat dan weer kostbare tijd in zitten om dat te regelen. En dan kom je daar aan met je koffer en je kerel of je lieve Ans en dan moet je plek hebben en dan wil je ook nog ergens je werk doen en pffff, soms is het een heel gedoe en dan zit je daar, in hun ruimte, met je witte kop en je sponsjes en je gedoe. Maar als het kostuum aangetrokken is, de schmink goed zit en je voor het laatst in de spiegel kijkt, dan dringt vaak pas door wat je doet. En dan is het vaak dat er een soort muur wegvalt. Ze stellen zich open, beseffen dat jij ook hard werkt op jouw manier, dat het publiek het mooi vindt, dat er gelachen wordt, dat je bijdraagt aan een mooie dag. Meestal komen ze dan in de pauze met drankjes aanzetten en verandert de sfeer naar zeer gastvrij. Zo ging het in Reusel ook en van afschminken in, in dit geval, de schuur, wilde de gastheer niks hebben. Ik moest in de keuken. Want daar was het schoon en daar was ook warm water. En toen ik, na een hele leuke dag vol wederzijdse verwondering, weer terugkwam in de tuin, mijn pruik afdeed, rok uittrok, het jakje over de tuinstoel drapeerde en me richting keuken bewoog was daar de gastvrouw van het huis die zei: ‘Ge het nog wa in oeh nek vrouwke, geef de mijn dè sponsken is.’ En voor ik het wist hing ik over de gootsteen en werd ik als een varkentje gewassen door moeder de vrouw.  

Niet veel later sjokten Ans en ik door de straatjes van Reusel, op weg naar de auto. En keken we elkaar aan zoals we jaren geleden bijna iedere dag deden. En zonder woorden zeiden we: dit was een mooie dag.

Hilversum (1 van 3)

Drie dagen op stap met Penny, drie heel verschillende dagen en nu een poging om erover te vertellen. En laat ik nu vast duidelijk zijn, er is geen papier genoeg op de wereld om álles wat ik meemaak te vertellen, dus ik kies wat dingetjes uit en och nou ja, lees maar.
Zaterdag was er een kunstmarkt in Hilversum waar Penny neer mocht strijken. En dit was dus zo’n dag waarop ík Penny aanbood en de organisatie dus Penny als het ware cadeau kreeg, in ruil voor een omkleedplek. Dat heeft een enorme charme, want je komt op plekken terecht die je anders nooit van binnen zou zien, je ontmoet de meest gastvrije mensen (ze zetten immers de deur open voor een volslagen onbekend iemand die standbeeld is) en op straat heb je mensen als publiek die anders nooit een levend standbeeld zouden zien omdat ze dat soort evenementen ontlopen. Om wat voor reden dan ook. Maar het is ook spannend werk. Want waar kom je terecht? Heeft de organisatie begrepen wat je nodig hebt om je werk te kunnen doen, heb je helder gecommuniceerd? Wat doet het weer? Want als het heel warm is gaat het niet, als het heel koud is gaat het niet en als het regent gaat het ook niet. En: geven de mensen genoeg, want dat is ook een dingetje hè? Ik weet ’s ochtends niet wat ik ’s avonds mee naar huis neem aan inkomen. Dat is spannend hoor!
Dus wij togen zaterdag naar Hilversum. We vonden de meneer van de organisatie, hij liep voor ons uit naar een ontzettend leuk café en regelde ter plekke dat ik me daar om kon kleden. Ik keek kerel aan en hij keek op dezelfde manier naar mij… Als er in een minuutje een omkleedplek geregeld wordt, dan volgt vaak een enorme uitdaging. Want meestal staan er in in-een-minuut-geregelde-omkleedplekken geen tafels. Meestal zijn in-een-minuut-geregelde-omkleedplekken wc’s. ‘Ja hoor, geen probleem, je mag wel even in het damestoilet.’ …oh boy. En dan sta je daar met je hutkoffer. Met daarin je rok, je jakje, je riem, je schoenen, je laatjes, je schminkbakje met daarin je schmink en je sponsjes en je spiegeltje. En dat moet er allemaal eerst uít voor ik Penny worden kan. En dan ben je ook nog met z’n tweetjes, en kerel is een man, dus we hoopten nog even op een invalidentoilet waar we met z’n twee in konden, maar helaas. En waren de gastvrouwen nou ontzettend nare mensen, dan zou ik nog tijd kunnen investeren in een andere locatie, maar dat was ook niet het geval, in tegendeel zelfs. Dus ik was heel dankbaar en blij en nou ja, dan maar een keer met een hoop hobbels de boel aantrekken.
Er waren gelukkig twee dameswc’s. Ik klapte de koffer open in het halletje en bukte en stapte en klom en organiseerde alles zo dat er zo min mogelijk in de weg lag en toen alles eenmaal aangetrokken en ingekleurd was, lukte het me om mijn eigen kleren en de schmink terug in de koffer te stoppen en de sporen achter me te wissen. Nou. Goed. Puf. Vooruit. Dat zat. Toen naar de hoek van de kunstmarkt, waar ik mijn werk kon doen.

Na nog geen kwartier begon het te regenen en niet zo’n klein beetje ook. Hm. Ook dat nog. Eerst nog even gescholen onder het zeil van een kraam, maar dat is ook niet leuk. Mensen gaan dan toch dingen aan je vragen, opmerkingen maken en ik ben dan zo dat ik zo goed mogelijk in mijn rol wil blijven, dus ik zeg niks en lach zuur mee, maar dat hou je ook maar 5 minuten vol en kerel had al op Buienradar gezien dat het nog wel even zou duren. Dus oké. Verlies incasseren en terug naar het café.
Daar was natuurlijk geen pauzeplek! Argh! Op de wc gaan zitten tot de bui voorbij was vond ik stom, was ook niet gezellig voor kerel, dus we namen een tafeltje ergens achterin de zaak en we hoopten dat er niemand in die hoek kwam zitten. Maar daar dook al snel het nieuwe probleem op. Je gaat in een café immers niet je eigen drinken opdrinken of je eigen boterhammetjes op zitten snavelen. Zeker niet als het hele leuke mensen zijn die heel geïnteresseerd zijn in wat je doet en meeleven en zo. Dus nou vooruit, een kopje koffie en een kopje thee. Extra lang over gedaan, want ja, we zijn er niet alleen voor de gezelligheid natuurlijk, er moet ook wat buit binnengehaald worden voor de buit weer uitgegeven wordt. Maar goed. Na drie kwartier klaarde de lucht en kon Penny haar plek weer innemen.
Het was leuk, het was gezellig, ik hou van kunstmarktpubliek. Het zijn toch vaak mensen die weten te waarderen wat je doet, de tijd nemen voor je en dan ook vaak wat voor je over hebben. Maar… omdat het net geregend had hing er nog wat bewolking. En de zon scheen. Dus de hemel was in plaats van blauw of grijzig, spierwit. Of, zoals kerel het mooi omschreef, scherp. Meestal betekent een scherpe lucht dat er een geurtje hangt, maar nu was het scherp van kleur. En ik zat dus met mijn ogen half dichtgeknepen standbeeld te zijn. Hoe ik de tafel ook plaatste: overal was die vlammend witte hemel en dat is lastig contact maken, met dichtgeknepen ogen. Maar oké, zo verliep de dag nou eenmaal.

Rond een uur of vier besloten we er een eind aan te breien en begon de uitdaging van eerder die dag opnieuw, maar dan in omgekeerde richting. Kerel had zich verschanst aan het tafeltje dat zich het meest dichtbij de wc’s bevond. Ik legde de hutkoffer open op zijn kant op de bank tegenover kerel en griste er de afschmink uit. Eerst de handen afschminken. Het kraantje van de dameswc’s bevond zich in het halletje tussen beide plees in. Toen met de eigen kleren over de arm de plee in (van ongeveer 1×1 meter inclusief pot) en daar net zo lang geklooid tot ik de kleren van Penny uit had en mijn eigen kleren weer aan. Toen weer terug het café in. Zo ongezien mogelijk, want mijn kop was dus nog wèl Penny. Handdoek mee en op goed geluk met afschminken begonnen. Onder het kraantje tussen de twee dameswc’s in. Waar natuurlijk iedere keer iemand in en uit kwam lopen. En de helft van de tijd ook de handen wilde wassen. Dus ik probeerde dan, met het grijs druipend over mijn wangen, ruimte te maken. Al worstelend en poetsend nam ik me voor over dit soort dingen toch wat duidelijker te communiceren. Hoe dankbaar ik de mensen ook ben dat ik van hun ruimte gebruik mag maken, ik moet toch echt wat meer ruimte hebben en ik ga ook vooraf een pleidooi houden voor mijn eigen boterhammetjes, want toen we na de lunch opstonden en afrekenden, was de tot toen toe opgedane buit alweer verdampt.
Nou. Dit was dus het Hilversumse avontuur. Zo door met Reusel en Zeist. Maar nu eerst een kopje brandnetelthee.

het Land van Ooit festival

Waarde festivalganger, festivalspeler, festivalorganisatie, waarde verkopers.

Hier spreekt een Ooiter. Op Facebook circuleert al maanden de aankondiging van het festival dat zich profileert als de herbeleving van het Land van Ooit. Af en toe dook het op in de beschermde Facebookgroep van Ooiters, maar er werd eigenlijk maar weinig ruchtbaarheid aan gegeven. Het zou wel weer overwaaien.

Tot gisteren. De rechten van de karakters zijn gekocht. Door het festival. En toen ontplofte er iets. En ik heb vannacht, voor het eerst sinds een lange tijd, wakker gelegen om Ooit. Wat is dat toch? Waarom doet het, ook al is het tien jaar geleden dat, in uw taal, het park failliet ging, nog steeds een beetje zeer? Ik heb door mijn wimpers de reacties van de collega’s bekeken, bang voor wat het met me zou doen. Bang om me er in te mengen. Maar ja, ik klim nu toch maar in de pen en ik richt me eerst tot de festivalganger. Dan tot de festivalspeler. Dan tot de organisatie van het festival. En dan tot u, de verkopers van de rechten.

Waarde festivalganger. Wij Ooiters wensen u een prachtige dag. Het doet mij en, ik durf te zeggen, de andere Ooiters, goed om te lezen hoe Ooit nog leeft bij een generatie die toen net iets te jong was om Ooit volledig te begrijpen, maar blijkbaar waren we goed genoeg om bij u te blijven ‘plakken’. Dat doet deugt. We hebben met hart en ziel gewerkt en dat is blijkbaar goed overgekomen. Eigenlijk is uw enthousiasme een spreekwoordelijke dikke zwanenveer in ons achterwerk.

Waarde festivalspeler. Waarschijnlijk blaas ik te vroeg van de roze toren. Ik heb namelijk geen idee of u er überhaupt gaat zijn, ik heb geen idee hoe u er uit gaat zien (als u er bent) en ik heb geen idee hoe u de informatie van de door u te spelen rol tot u gaat krijgen. Krijgt u een training of krijgt u gewoon een kostuum aangereikt omdat u toevallig een vrouw bent met blonde krullen? Bent u een man met een vriendelijke kop en krijgt u die dag een grijs harnas aan met daaronder een blauw en geel onderpak? Kan u goed gapen en sjokken? Ik weet het allemaal niet. Maar waar ik zo op hoop is dat, als u de informatie krijgt, dat u zich realiseert dat er een kleine groep mensen is die deze ‘karakters’ mede bedacht, gespeeld en uitgediept heeft. Het zijn geen platte figuren. Ze zijn gemaakt, ze hebben angsten en wij, de Ooiters, hebben elk van hen zien groeien door de jaren heen. Voor u zijn het misschien platte karakters, voor ons zijn ze gaan leven. En ze zijn verdampt toen in 2007 de grenzen voor het laatst sloten. Weet, beste festivalspeler, dat wij er zijn. Mocht u deze taak serieus nemen, weet dan dat wij er zijn met al onze kennis. Ook al is het maar een kort festival, weet dat het ook voor uw spelplezier een enorme diepgang zal geven als u in gesprek gaat met ons. Wij wensen ook u een prettig verblijf op het festival.

Waarde festivalorganisatie. Ik heb uw Facebookpagina in de gaten gehouden, zelf af en toe iets geplaatst en gevraagd, maar u reageert niet. Ik ontplof bijna van alle vragen. Zijn er Ooiters geconsulteerd over de inhoudelijke kant van het festival? Heeft u de Ridders van Ridders te Paard ingehuurd voor het riddertoernooi dat toch bij het festival hoort? En zo nee, waarom niet? Het is een frustratie die diep zit. Niet alleen bij mij durf ik te zeggen, dat we opnieuw zo gepasseerd worden in de besluitvorming over iets waar we, in sommige gevallen, jarenlang alles voor gegeven en gelaten hebben. Soms in grote onzekerheid over het loon. Er zijn relaties ontstaan, er zijn kinderen geboren, er zijn relaties verbroken, er zijn Ooiters overleden. Dit was niet gewoon maar een baan, hier werkten mensen. Wij stonden in onze niet gestoomde jurken voor hekjes die in elkaar vielen van ellende (omdat er geen geld meer was voor verf of goede spijkers), zodat de bezoeker het niet zag. En management kocht in die periode nieuwe auto’s. Er is gespeeld met ons. Maar omdat het zo’n bijzonder concept was/is, omdat de groep Ooiters zo bijzonder is, omdat het merendeel van de Ooiters er de time of their lives heeft beleefd, doet dit dus zeer. Dat u juist ons niet betrekt. En als er zo met ons omgesprongen wordt, dan wordt in mij de Hertoginne van de Hoogmoed wakker. U heeft inmiddels de rechten, zoek haar maar eens op. Want als er geen Ooiters zijn op iets dat Land van Ooit wordt genoemd, dan is het simpelweg geen Ooit. Ik durf met enige zekerheid te stellen dat wij Ooit maakten. Van de briljanten tot de Gouverneur: wij maakten Ooit. Van de bionische vechtstier tot de zwanen: wie hen verzorgden maakten Ooit. Van de dames op het atelier tot de Grenswachters die stonden te parkeren in de bloedhete zon, zij maakten Ooit. Wij maakten Ooit. Betrekt u ons niet… dan likken wij onze wonden en weten we beter en we wensen ook u een mooie dag.

Waarde verkoper. Ik weet in de eerste plaats niet wie u bent, maar ik wil u dit graag vertellen. In 2007 sloot het Land van Ooit haar grenzen. Dit is wat ik toen zag gebeuren: Ik zag de Heer van de Klare Snaren, een gezonde kerel van toen 46 jaar, in zijn spijkerbroek, tussen vreemden, op zoek gaan naar het kostuum waar hij 8 jaar lang zweet en tranen in gegeven heeft. De krassen op zijn gitaar tonen nog steeds waar de knopen zaten. De jas die hij droeg toen hij ons vertelde dat zijn jongste dochter geboren zou worden. De jas was weg. Niet veel later dook de jas op op de veilingsite. Hij heeft geboden. Maar mensen met beter gevulde portemonnees zagen hun kans schoon en hij heeft toe moeten zien hoe zijn jas verkocht werd aan vreemden. Is er iets in u dat, bij het lezen van dit verhaal (dat niet op zichzelf staat) zegt: dat had best wat aardiger geregeld kunnen worden? Dat zichzelf achter de oren krabt en zegt: dat is eigenlijk best lullig gegaan, dat die mensen niet betrokken zijn bij dat hele proces.

En nu lezen wij, Ooiters, op sociale media dat de karakters verkocht zijn… Wat is het toch dat ik voel? Het steekt, kriebelt en irriteert. Als een litteken dat opspeelt als het gaat regenen. Hoe onbedachtzaam kan je zijn als verkoper? Waren wij dan helemaal niets? Gewoon maar medewerkers in een pretpark? Dan snap ik dus heel goed waarom het over de kop gegaan is. Want als je niet dondersgoed voor je mensen en je concept zorgt, dan zingt dat door in de verkoopcijfers. Dat er zo onbedachtzaam werd omgesprongen met ons, zo onbedachtzaam om werd gesprongen met de locatie en de kostuums en de paarden, de Ooitgroet… Hoe kon u zo onbedachtzaam omgaan met alles wat Ooit tot Ooit maakte?

En nu dit. Het zit hoog, u leest het. De tijd staat niet langer stil in het Land van Ooit. Ooiters ontvallen ons en alles gaat door alsof het maar een spelletje was. Een zakelijk spelletje. Een transactie. En dat is de aard van de wereld. De aard van geld. De aard van sommige mensen. Blijkbaar. Terwijl juist het fundament van het Ooitste concept het omgekeerde was. Dat je juist daaraan kon ontsnappen. Misschien doet het mij persoonlijk daarom zo zeer. Omdat de manier van omgaan met Ooit door onzichtbare figuren zoals u, aangeeft dat u niet weet waar u mee dealt. Dat u niet doorheeft wat u verkoopt. En als een verkoper eigenlijk niet weet wat hij verkoopt, dan heeft het geen fundament. En bouwt ook u op drijfzand.

Maar ik veeg mijn tranen weg en ik open Facebook en weet u wat ik dan zie? Ooiters. Verdrietige, ontzette Ooiters. Ooiters die hun schouders ophalen. Ooiters die niet zo goed weten wat ze hiervan vinden. Ooiters die het wel leuk vinden. Dus: Ooiters. We hebben voor hetere vuren gestaan. En we zijn samen. Dus ook u wensen wij een mooie dag.

Tot Ooit.

vorstelijk Alphen

Regel nummer 1: mondje dicht. Dat je ogen niet te schminken zijn is al jammer zat, maar contact maken gaat boven de ethiek. Je bent een levend beeld, hè? Maar als publiek je tanden ziet is het helemaal gedaan met het sprookje.

Ja alles leuk en aardig, maar als er twee dagen voor een betaalde opdracht een stevige neusverkoudheid ontluikt, dan zie je toch met enige spanning die dag tegemoet. Helemaal als het Koningsdag 2017 is, waarbij de weermannen regen, wind, lage temperaturen en natte sneeuw beloven en de speellocatie een park is.

Het was een stuk stiller in de kleedkamer, dit keer een prachtige balletzaal. We pakten onze spulletjes uit, dekten de schminktafel en schoven aan. Buiten scheen de zon. De Paljas keek bedrukt op zijn telefoon en vertelde wat buienradar beloofde: om één uur, het moment dat wij het park in zouden lopen, zou de eerste bui over Alphen trekken. En adem uit. We zetten gestaag door, ieder met een extra laagje kleding onder het kostuum.

Om één uur wandelden we inderdaad naar buiten. Paljas, mevrouw de Vries, Terra en Penny. Er vielen wat druppels, maar niet zó veel dat we onze zorgvuldig uitgezochte schuilplekken op moesten zoeken. En op het moment dat we allemaal op onze eigen locatie aangekomen was, was het eigenlijk alweer droog. De eerste set ging in een scheet voorbij. Het was wel koud, mensen liepen met dikke truien en handschoenen voorbij, maar het was droog. De tweede set. Nog steeds geen regen. Ik merkte bij mezelf ruimte om te spelen ondanks het snot. Tijdens de tweede pauze ontdekte ik dat de anderen dat ook zo hadden ervaren. De derde set gingen we los. Gedichtjes vlogen over het bureau, Terra kreeg publiek zover om een boom te aanbidden, mevrouw de Vries was langs kramen gegaan om haar handtasje vol te stoppen met snuisterijen en visitekaartjes en Paljas jongleerde met meisjes uit het publiek. Tegen alle verwachting in was het een prachtige dag.

‘Ik wil je kussen, mag ik je kussen?’ Een alleraardigste dame met een gedicht stevig in de hand geklemd, was lyrisch over Penny en Penny over de dame, want hoe kan je anders op zo’n warme reactie reageren dan door het te spiegelen? De tranen lagen al op de loer tijdens de laatste set, maar hierover later meer, dus ik kon niet anders dan toestaan dat ze me een kus zou geven. Maar ik zat en zij stond en ik droeg een pruik met kleine, maar harde krulletjes langs het gezicht, waardoor het lastig werd om mij op mijn wang te kussen en ik wilde haar ook kussen en het werd een heel schattig onhandig moment van twee mensen die moeite hebben om elkaar op de wang te kussen, elkaar niet op de mond durven te kussen, dat ook allebei niet erg zouden vinden, maar ‘oh haar schmink oh haar schmink!’. Ze kwam niet bij mijn wang dus het werd onbedoeld een Inuit-kus. Maar onderweg was er oogcontact en om de een of andere reden ontroerde ons dat allebei zo. Ik zag tranen van lachen en ontroering flonkeren terwijl we klooiden om elkaar te benaderen. Het werd uiteindelijk een Inuit-kus waarbij zij ontroerd en blij overeind kwam en naar haar gezelschap liep en ik nog net een grijs-zwart rondje mídden op haar neus zag! Ik wees op mijn neus en wees naar de hare. Haar gezelschap zag het ook. Er werd gelachen en geapplaudisseerd. ‘Die hou ik zo!’ ze blies me een kushand en liep weg terwijl haar man zijn arm om haar schouder sloeg en ik zag dat hij haar troostte.

Terra schraapte haar keel. Ze had haar bast opengeritst en hield haar telefoon in haar handen. Opeens waren alle ogen op mij gericht. Ze scrolde door haar telefoon en richtte het woord tot mij. ‘Lieve Penny,’. Dit zijn moeilijke momenten om te beschrijven, want als ik op een moment sprakeloos raak en ik na een tijdje terugdenk aan dat moment raak ik weer sprakeloos en sprakeloosheid is lastig te omschrijven. Vindt maar eens woorden voor een woordeloos moment. Terra citeerde een stukje tekst geschreven door Eveline van Living Sculptures, de moeder-maakster van Penny. Over mijn 11 jaar in het professionele beeldenvak, over de samenwerking, over dingetjes die mijn werk mijn werk maken. Ik kon alleen maar luisteren en knipperen, want we moesten nog een set en ik had mijn schmink al ingepakt. Lieve woorden. Zulke lieve woorden. En toen ging het doosje open en er zat een lintje in. Een lintje met een medaille. De mooiste medaille ooit. Fuck de schmink. Ik liet de tranen toe en sloeg mijn armen om Terra heen. Haar bast kraakte onder de omhelzing. Wat een schitterend cadeau! Ik krijg, nu ik het schrijf, weer een brok in mijn keel. Dit alles geschiedde tijdens de laatste pauze dus toen de ritsen weer dichtgingen, de hoedjes en pruiken weer op werden gezet en de vier beelden voor de laatste keer over de drempel stapten, het zonlicht in, droeg Penny haar trots op haar hart.

pennylintje

 

maandag in Gorinchem

Och mijn arme huidje na vier dagen Penny, maar wat heb ik een avonturen beleefd! Gisteren zat ik op de markt in Gorinchem en dat had nogal wat voeten in de aarde. Dus hier alvast een bericht aan iedere gastheer- of vrouw die zich verontschuldigt voor de omvang van of de troep in het kantoor annex omkleedruimte: ik kan nu officieel zeggen dat ik ook wel eens op plekken kom waar níks, maar dan ook níks geregeld is. Dus het valt hoe dan ook mee bij u.

Hoe het geschiedde. Om op een markt te mogen staan moet je de marktmeester benaderen. Dat zijn doorgaans geen mensen die ooit met het fenomeen ‘levend standbeeld’ te maken hebben gehad in hun carrière. Dus dan hangt het er maar van af wat voor iemand het is en hoe of zijn pet staat op het moment dat je belt of je toestemming krijgt. De ene reageert heel leuk en meedenkend: ‘wat leuk, doe je dit vaker, heb je nog iets nodig aan omkleedruimte of zo?’ De ander reageert bedachtzaam: ‘eh, nou, jeetje, eh, even denken hoor, euh, ik weet het niet, mag ik je terugbellen?’ Dan is er ook nog het type marktmeester die eigenlijk belangrijkere dingen te doen heeft. ‘<zucht> Nou vooruit, kom maar.’ Klik tuut tuut.

Gelukkig was de marktmeester van Gorinchem een van het tweede type. Gelukkig zijn de marktmeesters van Dordrecht van het eerste type. En kon ik dus de marktmeester van Gorinchem vertellen dat, mocht hij meer willen weten, hij de marktmeesters van Dordrecht kon benaderen. Dus die belde niet veel later terug met groen licht, checkte of ik een vergunning had en hing vervolgens op. Precies op het moment dat ik hem wilde vragen of hij toevallig een plekje wist waar ik me om kon kleden. Wienk wienk. [Als u dit laatste niet begrijpt, lees gerust mijn vorige blog.] Dus ik dacht, als ik meteen terugbel zakt hij misschien weg naar type drie, dus ik wachtte even en toen ik even later terugbelde nam hij niet meer op. En dat was vrijdagmiddag.

Oké. Wat nu? Waarom moet ik in de ene stad juist wel een vergunning hebben om op te kunnen treden op de markt en waarom hoeft dat in andere stad juist niet? Waarom krijg ik in de ene stad een vergunning mee voor een heel jaar en in de andere stad maar voor één dag? Waarom moet ik in de ene stad drie maanden voor mijn optreden een vergunning aanvragen en waarom laat de andere stad überhaupt niks van zich horen na mijn aanvraag? Hoe krijg ik het voor elkaar om maandag (gisteren dus) éérst een vergunning aan te vragen en vervolgens op te kunnen treden op de markt? En dat graag zónder als Penny het stadhuis in te hoeven lopen.

Dit is hoe we het gedaan hebben. Kerel bracht me ’s ochtends naar het stadhuis. Daar kreeg ik de vergunning mee. En ik ga het nu NIET hebben over de dame die mijn aanvraag bekeek, met daarop de beschrijving van mijn act, daarna naar mijn kleren keek (ik had het kostuum al aan, dus de rok en benen van Penny kwamen onder mijn jas uit) en daarna diep zuchtte en weer naar het kopieerapparaat keek alsof ik al het zoveelste levende standbeeld was dat om een vergunning kwam bedelen. Ik ga het hebben over hoe we van A naar B gingen. Toen liep ik terug naar de auto. Daar deed ik mijn jas uit. Kroop naast kerel die tevreden wat mailtjes zat te beantwoorden op zijn telefoon. Ik klapte het handschoenkastje open, legde een handdoek over mijn schoot en begon me te schminken. Alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Dat er zowel links als rechts van ons auto’s stonden met daarin mensen die vol verbazing naar ons keken, open mond en alles, we deden gewoon alsof we ze niet zagen. Kerel deed alsof hij op zijn telefoon keek en ik deed ook alsof het heel normaal is dat een mens, in een auto, op een parkeerplek, op maandagochtend, haar hele gezicht dichtplamuurt met dikke witte verf. Maar ondertussen gaf kerel me natuurlijk een peptalk. Hij is gelukkig ook van de gekke dingen. Sterker nog, het kan hem niet gek genoeg. Laat hem maar in een strakke, zwarte leren broek gitaarspelen voor een paar duizend man.

Vervolgens bracht hij me naar de markt. Waar ik eerst, zittend in de auto, de marktmeester moest bellen. Die kwam al snel aan. En dan stap je dus uit, volledig in je beeldige tenue, hij wijst wat plekjes aan en vervolgens loop je erheen, klap je je boel uit, neem je afscheid van je vent en vervolgens zit je daar. En dan begint natuurlijk je rechteroog verschrikkelijk te tranen.

 

Als je iets meer dan een dag in de week doet raak je eraan gewend. Dat geldt ook voor dit werk. Je zit immers stil. Het ademen, de interactie, de trucjes om mensen stil te laten staan, het lang je ogen open houden, het zijn allemaal dingen die erbij horen. Dat er beestjes over je gezicht kruipen. Dat kinderen soms aan je zitten. Hoort erbij. Dat je weet dat pubermeisjes hele luidruchtige, gênante geluiden maken en, als je dan beweegt, tot pijnlijke oren aan toe beginnen te gillen en vervolgens elkaar aanvliegen. Dat zijn allemaal dingen waarvan je weet dat ze erbij horen. Maar als je een beetje openstaat, gewoon durft te kijken, dan zie je de meest wonderlijke dingen.

Ik zat namelijk vlakbij een kruispuntje op de markt, links van mij ging een pad naar de groente- en fruitkramen en rechts van mij stond een grote kraam met lappen, achter mij een kraam met kleding. Maar het paadje naar de groente was eigenlijk veel te smal. Er hoefde maar íemand met een scootmobiel, een fiets of een kinderwagen in te lopen en er was acuut file. Mensen reden elkaar tegen de schenen met karretjes en trollies, mensen vergaven elkaar, mensen kregen ruzie, mensen namen het voor elkaar op, mensen lieten elkaar vriendelijk passeren en daar tussendoor deed de groenteman met een wonderbaarlijk harde stem zijn best om van zijn aardbeien af te komen. En dan zat ik er ook nog. Dus het was me een gesjok en gehannes met als voordeel: als er ergens halverwege opstopping was, had ik meteen een kring van mensen om me heen. Iedere fiets in het smalle paadje leverde me zo drie, vier euro op.

En toen begon de dame van de kraam met de stofjes op eens haar stofjes op te rollen en in te binden terwijl ik net lekker op gang kwam. Mijn oog traande niet meer, de zon scheen op mijn rug. Heerlijk! Ik trok langzaam het laatje open waar mijn mobiel in lag. Bijna één uur. Kan gebeuren. Misschien is er iets waardoor ze eerder weg moet, naar de groothandel of zo. Of iets thuis. Ik maakte me niet zo druk. Maar toen begon de groenteman tegenover me opeens zijn aardbeien op een grote kar te hijsen! Wienk wienk. Kerel zou me op zijn vroegst om half 3 op kunnen halen. Excuus voor mijn taalgebruik, maar what the fuck!? Heel sneaky stuurde ik kerel een berichtje. Dat ik de komende twee uur als Penny door zou moeten brengen ergens in een portiek of in een café of in een winkel, daar zat ik niet echt op te wachten. Blijven zitten was geen optie, want al die kramen moesten ook weer leeggeruimd worden, de marktkooplui zouden met busjes de markt op komen rijden, gevolgd door de bezemwagen. Ik zag me daar al zitten. Bovendien begon het nog een beetje te miezeren ook. Gelukkig kwam kerel met een lumineus idee. Rituals. Natuurlijk! Daar schmink ik me als in de binnenstad van Gorinchem zit. Ik belde, legde de situatie uit en was meteen welkom voor een kopje thee. Maar toen dook meteen het tweede probleem op. Hoe kreeg ik onderstel, bureau, stoel, twee laatjes waarvan ééntje met al het muntgeld, de glazen inktpot èn de kwetsbare pennenveer mee naar de winkel? Ik moest het hele plein oversteken en een stuk door de hoofdstraat om er te komen. Nou ja. Een andere optie was er niet. Dus hup, in de benen. Dan maar twee keer lopen en op goed geluk wat spullen achtergelaten. Langs een vol terras. Alle reacties mogen incasseren. En toen nog een keer terug om de rest op te halen. Weer alle reacties. Maar goed. Eenmaal helemaal over heb ik ook daar nog even voor de winkel gezeten tot het begon te regenen en ik een goed excuus had om er de brui aan te geven.

Voor de kerel die vandaag zei dat hij zo (‘beetje zitten’) ook wel zijn geld wilde verdienen: weet u het heel zeker?

PS. Er kwam een dame naar me toe. Ze zei: ‘ik vind het heel mooi dat u hier zit, wat doet u dit goed, ik heb u al vaker gezien hier. U bent met uw professie een aanwinst voor de stad Gorinchem’. Dat was heel fijn, want je hebt nogal eens tijd om te piekeren, als je stil zit.   

 

Penny tussen de boekjes (1)

In tekenfilms heb je zo’n geluidje als de hoofd- en/of bijfiguren iets mentaal moeten processen. Alsof ze staan te knipperen. Dan is het even stil… en dan hoor je alleen maar dat geluidje en het klinkt een beetje als ‘wienk wienk’. Ik kan het niet anders omschrijven. Je ziet het het meeste bij the Roadrunner. Meestal vlák voor Wile E. Coyote zichzelf tegen een rots stort, opblaast of door een trein wordt overreden. Of als Pepe le Pew net grandioos afgewezen is, gevolgd door het wienk-wienk-moment en vervolgens gaat hij gewoon door met het versieren van het stinkdier-gewaande katje. Met dat beeld voor ogen weet u precies wat ik bedoel niet waar? Hou dát vast.

We stonden in het keukentje van The pas verbouwde Read Shop in Maassluis. Ik (even pauze) en drie dames van de boekhandel. We kletsten over de nieuwe winkel, we kletsten over mijn werk en toen kwam het. ‘Dus… je zegt nu eigenlijk, als ik het goed begrijp, dat je hiervan rond moet komen?’ Gevolgd door een driewerf, daar komt ‘ie: ‘wienk wienk’. Ik vertelde dat dat klopt. Dat de opbrengst soms 120 euro is op een dag en soms maar 20. Gevolgd door: ‘wienk wienk’. Een van de dames keek een beetje bedremmeld in het laatje dat ik net op de tafel gezet had. ‘Oei,’ zei ze. Ik knikte. ‘Maar ik heb ook nog een spaarpotje waar muntjes in zitten hoor, dus dit is niet alles.’ ‘Oooooooh gelukkig! Zal ik een kopje thee voor je inschenken? Of wil je nog een cupcake?’ Daarmee vorm gevend aan het begrip en ik moet zeggen, dat was heel fijn.

Wat is dat toch met het personeel van boekwinkels? Misschien omdat ze over het algemeen lezers zijn en zich in kunnen leven, of omdat literatuur een kunstvorm is en wat ik doe eigenlijk ook, ik weet het niet, hoe dan ook, ik ervaar bij boekhandels altijd iets bijzonders en dit was ook weer zo’n moment. Meeleven. Zeer welkom op een dag dat de gastheer- en dames subliem zijn, maar het publiek overduidelijk niet gewend is aan het spel van het levende beeld. Je zou het niet zeggen, maar ik heb me vandaag een slag in de rondte gewerkt. Bijna de helft van gisteren qua opbrengst in bijna het dubbele aantal uur. Maar de gastvrijheid (en de cupcakes) maakte alles goed. Dus volgende week, als de winkel officieel open gaat (en dus de zakelijke meneren en mevrouwen acte de presence zullen geven) mag ik weer aantreden en dan is het natuurlijk hopen dat ik er een betaalde klus uit kan genereren. Dat zou wel weer eens lekker zijn.

Nu eerst even een sessie druk maken over overmorgen. Morgen is inmiddels in kannen en kruiken (vandaag nipt kunnen regelen): ik mag me omkleden bij de bibliotheek in hartje Utrecht en daar ook voor de deur zitten. Goed hè? Woensdag vergunning opgehaald, morgen meteen aan de bak. Maar maandag is een ander verhaal. Dan mag ik op de markt in Gorinchem zitten. Superleuk! Zeker omdat het dan vakantie is. Maar… er is geen omkleedplek. Normaal mag ik bij Rituals omkleden of in het invalidentoilet van het Museum, maar die zijn op maandag natuurlijk dicht. ‘Dan kleed je je toch gewoon thuis om en dan zet ik je af?’ zei kerel. Ja, is op zich een leuk plan, maar Gorinchem heeft het vergunningending zo geregeld dat ze alleen maar voor één dag vergunningen uitgeeft. En dan kan je het ook alleen maar op dezelfde dag ophalen. Zo fijn hè, dat dat in iedere stad anders geregeld is. Maar goed, het zij zo. Het ziet er nu dus naar uit dat ik maandagochtend, geschminkt en al, als Penny, in vol ornaat, naar het stadhuis ga om de vergunning aan te vragen.

‘Wienk wienk.’

Vindt u dit verhaaltje leuk? Wat fijn! Wilt u dan doorvertellen dat ik ook te huur ben als levend standbeeld en dat ik ook hele fijne op maat gemaakte gedichtjes maak? Misschien is er iemand in uw omgeving jarig binnenkort, heeft u een feestje, organiseert u een markt of een evenement, misschien staat u binnenkort op een beurs en zoekt u een act waardoor u extra op zal vallen: kijk eens even op die leuke site van ons. Bureau Stijlfiguur. Punt. En. El.

Schiedam

Ik had al een uur mijn best gedaan om wat er aan snot mijn neus uit kwam glijden terug op te snuiven, maar er was geen houden aan en dan komt er een moment dat je als standbeeld moet accepteren dat het is zoals het is. Er is snot en het moet eruit. Simpel. Het had niet even kunnen wachten tot ik klaar met werken was, het had zich niet aan kunnen dienen tijdens het schminken, nee, de kraan ging open op het moment dat ik mezelf op het stoeltje plantte. En het kwam natuurlijk niet alleen uit mijn neus, nee joh, het kwam ook uit mijn ogen. Geen snot, tranen, maar hoe dan ook nat. Als je als levend standbeeld een beetje hooikoortsig bent, ben je nou eenmaal mooi de sjaak. En ook dan: accepteren. De schmink is drie lagen dik, wat zeg ik, vier of vijf, dus als de bovenste laag met de tranen en het snot mee naar beneden zakt is het nog niet zo erg. En de onderste lagen zijn goed ingedroogd dus het zal zo’n vaart niet lopen. Lekker is anders, want niemand ziet het, maar je bent je er in die stilte HEEL erg bewust van dat het snot je neus uit komt, richting je bovenlip loopt, over je bovenlip heengaat, je mond bereikt, je onderlip en dan verder richting kin. Het is koud, als het ingedroogd is prikt het een beetje en het ergste: het jeukt. Het jeukt heel erg. En als iets heel erg jeukt, zo leuk hoe dat lichaam werkt, dan gaan je ogen tranen. Dus hoe ik het ook wendde of keerde, vandaag was het een snotballet in Schiedam. Maar zolang de mensen het niet zien is het niet erg.

“Ze heb een druppel aan de neus.” …..kut.

Een vriendelijk echtpaar, hij met camera. “Ze mot een zakdoekje hebben. Heb jij een zakdoekje bij? Of heb je een papiertje of zo? [vrouw zoekt in handtas] Ze heb een druppel aan de neus. [tegen andere toeschouwers] Leg ‘es wat geld neer joh, kijk nou hoe mooi stil ze zit. [naar zijn vrouw] Heb jij een zakdoekje of een stukkie papier? [naar toeschouwers] Als je geld neerleg dan beweeg ze. [iemand legt 20 cent neer] Is da alles joh? Kijk nou hoe mooi ze zit. Oh kijk, hier een papiertje, voor die druppel, ben je verkouwe meis, veeg effe die neus af, oh nee doe maar niet, die verf mot wel blijve zitte, hier kind, hier heb je een papiertje.” Ik dacht, fuck it, en nam het papiertje aan en hield het tegen mijn neus, gelukzalig kijkend. Waar niets van gelogen was. Toen depte ik mijn ogen. “Aaaahhhwwww je hoef niet te huile hoor, mens wat zit je mooi stil. [tegen toeschouwers] Dat is toch wel wat waard hè?”

Kortom, ik heb weer vrienden gemaakt en wat me opviel aan dit publiek, is dat ze allemaal zo hulpvaardig waren. Op een gegeven moment was er een grapjas die pochte over het meenemen van het geld dat er lag. Nou. Dan moet je in Schiedam wezen. Overal om me heen gingen de kragen omhoog, werden de mouwen opgestroopt en begonnen de vrouwen te blazen. Nou worden wel vaker dat soort grapjes gemaakt en ik word altijd wel goed beschermd door toeschouwers, maar er hing acuut een sfeertje van: ‘Oh ja joh? Gaat jij dat geld van dat vrouwtje meenemen? Doe maar joh. Doe maar.’ En daar kan ik dan weer heel erg van genieten. Alsof ze zich serieus verheugden op het moment dat hij mijn geld in zijn zak zou stoppen. Maar helaas, de boodschap was meteen duidelijk en met ‘is een geintje natuurlijk’ maakte de grapjas zich uit de voeten. En daarna was het ook meteen weer gezellig.

Nog een voorbeeldje over hulpvaardig zijn. Vandaag ging het met de opbrengst best heel goed. Maar omdat niet iedereen het geld in de spaarpot deed, lag er een aantal keer best een bergje muntjes óp het bureau. “Mot ik het effe in je gleufie douwe?” Zeg maar eens nee tegen zo’n aanbod. En alle drie de keren waren het waarschijnlijk echte Schiedamse dames, met jassen variërend van nep-slangenleer tot bont en alle drie met een sigaretje tussen de lippen geklemd. En alle drie afzonderlijk met stevig doorrookte stem mopperend op mensen die de centen ernaast legden. Ik heb genoten! Gelooft u mij, het is leuker om beeld te zijn dan om naar beelden te kijken! Wat je allemaal ziet!

Maar toen zat het er na drie uur alweer op. Vanwege andere beslommeringen kon kerel me of om half drie of om half zes ophalen en toen dacht ik, tja, dan toch maar half drie. Dus toen heb ik m’n spulletjes gepakt en liepen we samen naar de omkleedplek.

Bedankt Schiedam. Bedankt voor de mooie dag en de aardige mensen! Graag tot snel.

vergunningen

Beeldige beslommeringen. Gister toog ik met mijn goede zin en beste intenties naar het stadskantoor van Utrecht. Voor mijn gevoel heb ik Rotterdam zo beetje uitgemolken (qua bekende overdekte plekken) dus het is altijd goed om ook eens een andere horizon te verkennen.

Wacht even, eerst even dit. Heeft u ook van die huiselijke wedstrijdjes met uw huisgenoot? Hij neemt op vrijdag als eerste een slok van zijn welverdiende biertje en slaakt dan een overdreven zucht van genot en vervolgens doet u hetzelfde, maar dan harder, kent u dat? Dat u elkaar op vriendschappelijke wijze toont wie er de meerdere is wat betreft ‘bodylanguage’?

Waar waren we? Oh ja. Breda heb ik al eens geprobeerd. De gemeente vindt het altijd heel leuk, maar de winkeliers reageren unaniem als ik vraag of ik me bij hun om mag kleden: ‘oh nee, want dan wordt alles vies.’ Alsof ik me na het schminken als een fladderende vogel tegen hun muren werp. (Waarom moet ik nu opeens aan die ene scène uit Titanic denken?) Maar goed. Mocht die ene winkelier zich aandienen na dit verhaal: ik ben heel netjes!

Dus ik had mijn goeie goed aangetrokken. Rokje, haartjes netjes, beetje make-up. Netjes van tevoren gebeld, afspraak gemaakt, alle regels goed doorgelezen. Id-kaart meegenomen. En daar ging ik. De draaideur door van dat immense gebouw. Gebouwen kunnen over het algemeen niet praten, maar toch boog het zich naar voren, kneep het me in de wang en zei: ‘jij komt uit de polder hè, mier?’ Man, wat voelde ik me daar verloren. En dan mocht ik me ook nog eens opstellen in wachtruimte Q. Q!? De etages beginnen bij Z mag ik hopen, dacht ik bij mezelf, maar niets was minder waar. Ik mocht naar etage 5. (De vraag hoe afdeling 5 aan de naam Q komt weet ik ook niet, dat is iets voor de volgende keer.) Een vriendelijke baliemedewerker vol gouden ringen en een flinke lel gel in de kuif wees me de lift. En de trap. En de roltrap. Nog een roltrap. En nog een roltrap. En nóg een roltrap. En toen de laatste roltrap. En op iedere etage waar ik langskwam zaten soms wel tientallen mensen met lege blikken te hangen op bankjes, maar hoe hoger ik kwam, hoe leger het werd. Tot ik bij Q aankwam en, inderdaad, niemand. Ja een bejaarde dame aan de middelste balie. U voelt hem al. Ik en oude dames.

Mijn nummertje was Q919. Nou weet ik niet hoe u over dit getal denkt, maar Q919 is voor iemand in een wachtrij best heel demotiverend. Zeker als er helemaal geen wachtrij is. Nou weet ik heus wel dat de Q voor de afdeling staat, de 9 misschien voor de medewerker die over de vergunningen gaat en dat de teller waarschijnlijk iedere op maandag op 0 komt staan, maar toch. 9+1+9 is geen 919! Zeker als op het beeldscherm Q621 te zien is. Maar goed. Ik was goed voorbereid op weg gegaan, met mijn goede zin, beste intenties, rokje, haartjes en make-up, dus ik had een goed boek bij me. En dat ging ik lezen nadat ik me had vergaapt aan het uitzicht. En nadat ik me verbaasd had over het feit dat de dames achter het bureau glazig naar hun scherm zaten te kijken. ik zou mijn ogen er niet van af kunnen houden, maar goed.

De bejaarde dame wilde weten waarom zij niet in haar straat mocht parkeren en de mensen van Veronica dat wel mochten in 2013. Ah. Dit was dus niet het type oudere dame die ik normaal tref. Dus ik ontweek haar poging om mij tot haar achterban te maken door om te kijken en mij in het verhaal te betrekken. ‘Het is toch van de zotte,’ zei ze, maar ik. Las. Mijn. Boek. En had stilletjes medelijden en respect voor de baliemedewerkster die heel professioneel bleef.

Een kwartier ging voorbij. Wat niet erg was, want ik was heel erg op tijd. Natuurlijk. Want dat hoort als je zin, intenties, rokje, haartjes, make-up, id-kaart en goed boek op orde hebt. Maar toen kwam de tijd dat ik eigenlijk aan de beurt zou zijn. Dus ik stopte mijn boek weg, vertrouwend op de goed geoliede machine dat zich standskantoor noemt. Maar er gebeurde niks. De baliemedewerkster had inmiddels aan de oudere dame gevraagd wat ze niet aan de zin ‘zo is de wet’ snapte en ik begon te vrezen dat ik na de oudere dame aan de beurt zou zijn. Ze kwam niet voor advies, ze kwam haar eenzaamheid wegzeuren.

Maar toen kwam er een meneer voorbij. Een dunne Afrikaanse meneer. In veel te grote, kapotte kleren en, toen we naar elkaar glimlachten, een uitzonderlijk slecht gebit. Met één fonkelende gouden tand. Maar wel met pretlichtjes in zijn ogen. Hij ging aan de andere kant van het zitmeubeltje zitten, bekeek me alsof ik het goed zou doen op de Eritrese markt, er ging een belletje, er klonk een stem ‘Q918’, hij stond op en… was aan de beurt.

Is het de geweldige Lily Allen die dat leuke liedje heeft? Fuck you, fuck you very very much. Kent u het niet? Zoek het eens op. Ik garandeer u dat het pianodeuntje u door de meest hagelijke momenten heen zal sleuren. Aan de haren desnoods. United Airlines is er niks bij.

 Lang tijd om te luisteren had ik niet, want ik hoorde achter mij de woorden ‘vergunning’ en ‘straatartiest’ vallen. De genomen moeite om de boel op orde te krijgen voor dit, voor mij toch wel grote moment zakte als een kaartenhuis in elkaar toen ik het gesprek van de baliemedewerkster en de Afrikaanse meneer aan de meest rechtse balie begon te volgen. ‘Heeft u legitimatie bij?’ Had hij niet. Die had hij ergens achter moeten laten en een vriend zou het later nog weer langsbrengen blablabla. ‘Heeft u eerder een vergunning voor straatartiesten gehad?’ Dat had hij, maar die was een paar maanden geleden afgenomen, omdat hij, heel oneerlijk allemaal blablablabla. Ze vroeg zijn adres, liep naar de printer en gaf het document mee! Ze gaf het gewoon mee! Ik gleed van het zitmeubeltje van verbazing. Ze vroeg niet wat hij deed, ze hield zich niet aan de regels, ze gaf het ding gewoon mee! Van een document van waarde muteerde de vergunning zich voor mijn ogen in een gewoon een kopietje dat gewoon gevouwen in de binnenzak mee naar huis genomen mag worden. Als een zak stront zakte het ineen. Een pampiertje, het woord document niet eens waardig, waarvan het niet erg is als er een kopje koffie op gezet wordt. En daar zat ik dan. Intenties. Zin. Rokje. Haartjes. Irritante make-up. Uitzicht.

En toen was ik aan de beurt. De frisheid die ik eerder droeg had zich aan de Afrikaanse meneer geklit  en werd nu het pand uit gedragen, langs ál die roltrappen. Naar beneden. De stad in. Waar hij godbetert zijn straatartiest-zijn weer tot uitvoer kon brengen. Daag frisheid. Daag zin! Daag intentie!

Er ging een belletje, er klonk een stem. ‘Q 919’ Ik stond op. ‘Zo, u heb wel geduld,’ zeurde de oude dame. ‘Nee hoor,’ zei ik lief. Ik deed vriendelijk tegen de dame die me hielp, gaf mijn id, gaf mijn adres, besloot dat ik te afgestompt was om te vragen naar waarom mijn voorganger ook een vergunning had gekregen en toen… toen gebeurde het.

De oude dame liet weerbarstig een scheet. En uit een soort vreemd, huiselijk reflex liet ik er ook een.